Ik zit voor mijn pc en hoor buiten kinderen joelen. Ze spelen nog buiten, want het is mooi droog, rustig en – voor de tijd van het jaar – zomers weer. Ik kijk door het raam en zie ze met peren naar elkaar gooien op het parkeerterreintje voor mijn huis.
Hè shit, ik gun die kids veel plezier, maar vind dit toch niet zo fijn. Mijn auto, waar ik extreem zuinig op ben, staat er namelijk ook en ik wil niet dat die beschadigd.
Dan hoor ik een jongetje roepen: “Oh shit” en dan “Geen schade, geen schade!”. Ik sprint terug naar het raam en zie dat hij bij de auto van een buurman staat. Een auto tegenover de mijne.
Nu heb ik er toch wel een beetje genoeg van en ik stap de deur uit. Rustig loop ik naar de kinderen toe. Ze zien me aankomen en ik heb het idee dat ze weten waarvoor ik kom. “Niet kwaad worden, dan bereik je niks”, gaat het door me heen en kalm spreek ik de jeugd aan.
Ik leg ze uit dat ik denk dat het risico dat ze een auto raken, met hun spelletje perenwerpen, wel heel groot is. Dat de auto’s die er staan toch wel heel kostbaar zijn (dan doel ik eigenlijk vooral op de mijne) en dat een schade nogal duur kan worden. “Dat wil je toch niet?”
Ik verwacht nu wel wat verbaal tegengas van de jeugd, maar ze kijken me aan en knikken begripvol. Wanneer ik ze wijs op het parkje bij de school besluiten ze om daar dan toch maar te gaan spelen. De oudste, een bijna-pubermeisje, neemt het initiatief en ze lopen ouwehoerend weg.
Och, ze zijn zo gek nog niet; die jeugd van tegenwoordig (uit mijn buurt)…