Terwijl ik aan de zadelpen van W. hang en hem probeer aan te moedigen, schudden mijn benen in de pedalen. Ze zijn koud en hebben moeite met de kracht die ze in deze rare zit moeten leveren. Ik ben blij dat we boven zijn en dat ik zo mag werken.
Terwijl ik het viaduct bij Marum beklim, hangt W. aan mijn zadelpen en moedigt me aan: “Kom op Foek, je kunt het!”. Maar mijn benen en longen gillen dat ze er geen zin meer in hebben, ze zijn te koud. Koud van de hagelbui die heenreis in onze gezichten striemde en de fietsbroek (en onderliggende benen) nat maakte en afkoelde.
Ik neem het besluit om een tandje lichter te schakelen, zodat ik mijn ritme vast kan houden. Oké, dit was geen goed besluit. Ook de aanmoedigingen van W. helpen niet meer, de snelheid is er volledig uit. Heel even schiet het door me heen dat ik blij ben dat Tine nu geen foto’s van me maakt, want ik kijk volgens mij heel erg lelijk! Bovenkomen lukt, maar ik ben diep gegaan en het lichaam moet herstellen.
Bij de herstelronde is ‘ie er ineens weer; De zon! Die lieve goede warme en vriendelijke grote bol aan de blauwe hemel. Iedereen is blij met deze natuurlijke warmtebron. De volgende oefeningen voel ik mij ook een stuk beter.
Ik word ‘wakker’ uit mijn hersenspinsels door herrie. Hé, wat is dat? Oh wacht, dat is mijn ‘eigenste’ maag die me vertelt dat het tijd is om er wat energie aan toe te gaan voegen; Twee boterhammen met ei en spek, een beker karnemelk en een beschuit met hageslag. XXL natuurlijk!